Het aardse Kanaän is een onderpand
“Tenslotte moeten
wij steeds acht geven op hetgeen
hierboven opgemerkt is, namelijk
dat God het land Kanaän aan zijn
knecht alleen als [onder]pand gegeven
heeft en dat Hij hem daarmee niet
heeft willen paaien (=tevredenstellen).
Abraham had zelfs de dag van de Here gezien
Het zou voor
Abraham immers ook een heel
karige beloning geweest zijn, wanneer hij niets anders gekregen had
dan dat land. Het staat toch vast dat
hij door een andere Geest geleid
is, dat wil zeggen dat hij zelfs de
dag van onze Here Jezus Christus
gezien heeft, zoals gezegd wordt
in Johannes 8.
Abraham zei zelf dat hij een pelgrim was op deze wereld
Bovendien heeft
hij beleden dat hij een pelgrim op
deze wereld was. Zijn erfenis bevond zich dus elders.
Wanneer Hij
daarom tot hem zegt dat dit land
hem tot erfelijk bezit gegeven wordt
is dat niet zijn laatste doel; zijn verlangen hecht zich daaraan niet en
blijft daarin niet bevangen maar
het reikt veel verder.
Want zoals wij
reeds gezien hebben moest hij zich
wel richten naar de hemel, daar hij
zijn geboorteland had prijsgegeven
en verlaten had om in een vreemd
en onbekend land te wonen.
Wij
moeten erop letten dat het land
Kanaän, hoewel het zijn erfdeel
genoemd wordt gelijk het ook de
rustplaats van God en zijn woning
genoemd wordt, toch zoveel is als
een pand of nog nauwkeuriger uitgedrukt, een handgeld.
Een pand
immers vertegenwoordigt nog een
zekere waarde die evenredig is
aan hetgeen wordt verzekerd, maar
met een handgeld is dat in het geheel niet het geval. Men geeft een
zogenaamde godspenning bij een
handel in duizend goudstukken en
nog honderd maal meer. Men geeft
daarbij een geldstuk als handgeld.
En welke waarde heeft dit? Geen
enkele. Is een kruik wijn net zoveel
waard als een stuk land of een bezitting die drie of vier mensen rijk
kan maken?
Hoe dit echter ook zij,
dit handgeld is bestemd om voor
dit doel te worden gebruikt. Zo dan
is het land Kanaän het erfdeel geweest van alle kinderen van Abram
en van hen die uit zijn geslacht zijn
voortgekomen, maar in deze zin,
dat het hun gegeven is als ‘handgeld op de hemel’. Het is zeker dat
de ware gelovigen hun verwachting
NIET daarop gesteld hebben en zich
NIET daaraan gehecht hebben, zoals ik reeds gezegd heb, maar dat
hun gedachten zich op hogere dingen hebben gericht.”