- 7 -
Het houden van de Sabbat
Toen de Heiland op zekere Sabbat met Zijn discipelen weggingen van de plaats van
aanbidding, liepen zij door een veld
met rijpend koren. Jezus had tot laat
doorgewerkt en terwijl ze door de
velden liepen, plukten de discipelen korenaren en aten de korrels,
die zij eruit gewreven hadden. Dit
zou op elke andere dag zijn toeestaan, want als iemand door een
korenveld of een boomgaard liep,
mocht hij plukken wat hij wilde
eten
(Deut 23:24, 25).
Maar als men dit deed op de Sabbat, werd het als heiligschennis beschouwd. Niet alleen was het plukken van de aren een soort oogsten,
ook het wrijven van de aren tussen
de handen werd beschouwd als dorsen. Volgens de rabbi’s was dit een
dubbele overtreding.
Dadelijk beklaagden de spionnen
zich bij Jezus met de woorden: “Zie
uw discipelen doen wat men op
Sabbat niet mag doen.”
Toen Jezus in
Betesda beschuldigd
werd dat
Hij de Sabbat had overtreden, verdedigde Hij Zich door Zich
de Zoon van God te noemen en te
zeggen dat Hij werkte overeenkomstig de wil van de Vader. Nu Zijn
discipelen werden aangevallen,
haalde Hij
voorbeelden aan uit het
Oude Testament, daden die op Sabbat werden gedaan door mensen,
die in de dienst van God stonden.